Pilots

Achtergrond

Om te testen of de ontwikkelde methodiek in de praktijk werkt, en om te bepalen hoe deze methodiek verbeterd kan worden, wordt er een pilot binnen het Publiek-Private Samenwerking (PPS) Carbon Farming project uitgevoerd. Het doel van deze pilot is om te analyseren hoe de methodologie wordt gebruikt, of de vastgelegde koolstof nauwkeurig kan worden gemeten op de agrarische bedrijven, en of het koolstofkredietsysteem economisch toepasbaar is. Tenslotte richt de pilot zich op de administratieve en organisatorische functionaliteit van de methodiek.

Doelstellingen

De belangrijkste doelstellingen van de pilot zijn:

  1. Testen en leren hoe de methodiek geïmplementeerd wordt op agrarische bedrijven.
  2. Testen of de beschikbare informatie voldoende is voor een betrouwbare berekening en monitoring van koolstofvastlegging;
  3. Evaluatie van ervaringen door de bedrijven bij het toepassen van de methodiek en of deze economisch en administratief haalbaar is voor deze bedrijven.

Pilot deelnemers

Met de pilot is aangesloten bij bedrijven die werken aan carbon farming met projectpartner Agrifirm. In deze pilot zijn 20 deelnemers van start gegaan in 2022 met als uitgangspunt:

  • Diversiteit aan landbouwsysteem van de deelnemers,
  • Draagvlak bij de deelnemers,
  • Representativiteit van de groep voor de grotere groep akkerbouwers,
  • Mogelijkheid tot relevante analyses met de verkregen data

Van deze ondernemers zijn data verzameld om de potentiële koolstofastlegging te berekenen. De data verzameling is uitgevoerd met terugkijken van maximaal 5 jaar.

De databronnen:

  • Input bedrijfsmanagement van deelnemer: bouwplan, bemestingsplan, stalsystemen, visie.
  • Bodem analyse reportage
  • Bemestingsplan vanuit Agrifirm systeem
  • Gecombineerde opgave: Perceel identificering
  • Kringloopwijzer

Evaluatie van de implementatie van de methodologie

In dit onderdeel staat de evaluatie van de methodiek en met name het schrijven van een projectplan voor de groep boeren centraal. Dit gebeurt zoals beschreven in het Methodedocument koolstofvastlegging SNK in minerale bodems. Met welke problemen worden we geconfronteerd bij het schrijven van het projectplan? Is er ruimte voor interpretatieverschillen, resulterend in verschillende hoeveelheden koolstofkredieten? Hoe kunnen deze problemen worden opgelost?

Ook staat de vraag centraal of het uitvoeren van bodembemonsteringen waarde toevoegt aan de (SNK)-methodologie, in tegenstelling tot het uitvoeren van alleen modelberekeningen, in termen van de nauwkeurigheid van voorspellingen van de netto koolstofvastlegging?

Tenslotte wordt gekeken of de invoergegevens van het model voldoende accuraat en veelzijdig zijn (bijvoorbeeld gegevens over de soortensamenstelling van bodembedekkers en de hoeveelheid biomassa) of dat verdere verbeteringen nodig zijn om meer onderscheidende scenario's voor koolstofvastlegging te kunnen modelleren?

Resultaten worden in de loop van 2024 verwacht.

Evaluaties van de effecten op de bedrijven

In dit deel is er gekeken naar de berekende koolstofvastlegging en de veldmetingen. Daarbij is ook gekeken naar de databeschikbaarheid voor de berekeningen met de tool. De BodemCoolstof tool is gebruikt om de effecten van de maatregelen door te rekenen. Deze tool is te vinden op het platform farmmaps.eu en gebruikt het Rothamsted Carbon model om aan de hand van perceelsgegevens de bodemkoolstofbalans te berekenen.

Een achterwaartse evaluatie is gebaseerd op historische gegevens van een aantal bedrijven die teruggaat tot 2011. Een bedrijf kan worden gekozen om deel uit te maken van de achterwaartse evaluatie als het historische gegevens over gewas- en landbeheer beschikbaar heeft en precies weet welke koolstofpraktijken er werden geïmplementeerd. Scenario's worden geïdentificeerd op basis van een voortzetting van de historische prestaties van 10-15 jaar geleden versus hun feitelijke praktijken gedurende de afgelopen 10-15 jaar.

De vragen die centraal stonden in de evaluatie waren: 1) Is de juiste data beschikbaar voor de berekeningen, 2) Welke inspanningen is nodig voor dataverzameling, 3) Kan in het verleden vastgelegde bodemkoolstof berekend worden, 4) Wat is het verschil in berekende en gemeten opslag, 5) Voldoen de praktijken aan methodologie voor koolstofcertificaten (SNK)?
Voor het deel van de berekening is er gekeken naar vraag 1, 3, en 4. Vraag 2 en 5 worden later behandeld omdat de inspanning van de dataverzameling en de toetsing aan het raamwerk voor koolstofcertificaten los staan van de berekeningen zelf.

Is de juiste data beschikbaar voor de berekeningen?
Bij een tiental bedrijven is informatie opgehaald voor het berekenen van de koolstofvastlegging. Veel van deze bedrijven zijn afgevallen voor de evaluatie omdat er te weinig data beschikbaar was of er een ‘mismatch’ was in benodigde data. Om additionele vastlegging te kunnen berekenen moet een ‘baseline’ vergeleken kunnen worden met een ‘scenario’. Als een van beide dus ontbreekt valt een perceel af. Daarbij is het nodig om beheergegevens te hebben van 10 jaar. Is er minder aan data beschikbaar dan valt een perceel ook af. Als er gerekend moest worden vanuit 2015, omdat vanaf dat jaar een bepaald beheer of scenario ingezet is (t=0), is er ook van dat jaar een bodemmonster nodig. De voornaamste reden van afgevallen percelen lag in dat er geen bodemmonster beschikbaar was voor dit startjaar van de berekening.

Kan in het verleden vastgelegde bodemkoolstof berekend worden?
Voor alle percelen is er meer koolstofvastlegging berekend voor het scenario dan voor de baseline. Bijna alle percelen hadden al een positieve berekende balans wat betekent dat in de meeste gevallen in de baseline ook al koolstof vastgelegd werd. De meeste maatregelen uiten zich in het veranderen van het type gewas of type mest. Daarnaast is in sommige gevallen ook een groenbemester toegevoegd. Deze acties leiden tot het toevoegen van meer koolstof aan de bodem wat zich in deze gevallen ook vertaalde naar een stijgend bodemkoolstofgehalte over de tijd.

Wat is het verschil in berekende en gemeten opslag?
Het meten van het verschil tussen de baseline en het alternatieve scenario is moeilijk in de praktijk, omdat je niet beide uit kan voeren en het verschil kan meten op hetzelfde perceel. Om toch een beeld te krijgen van hoe berekening en meting zich ten opzichte van elkaar verhouden is er naast aan het begin van de gebruiksverandering (t=0) ook recent een meting gedaan. De meting in het beginjaar (t=0) heeft gediend als startpunt voor het model waardoor deze overeenkomen. De recente metingen zijn vergeleken met de berekening van het model. Hieruit lijken de metingen dicht bij elkaar te liggen. De berekening en meting kunnen allebei wat afwijken van de werkelijke waarde in het veld maar het lijkt erop dat de berekening altijd wat hoger ligt dan de meting. Dit zou kunnen komen doordat het model uitgaat van optimale gewasontwikkeling die leidt tot meer koolstofinvoer terwijl in werkelijkheid het gewas wellicht minder goed ontwikkeld was.

Waar moeten we mee verder
Het model is in combinatie met veldmeting al een goede indicator voor de mogelijkheid tot extra koolstofvastlegging en de ordegrootte hiervan. Interessante vervolgstappen zitten met name in het standaardiseren van dataverzameling om het afvallen van percelen te voorkomen. Goede documentatie over welke maatregelen genomen worden is daarbij ook van belang om het toetsbaar te maken aan kaders van koolstofcertificaten.

Ervaringen van de bedrijven

In dit lopende onderdeel staan twee vragen centraal:

  • Laat de pilot afwijkingen zien tussen de ervaringen van boeren met bepaalde koolstoflandbouwpraktijken en de op nationale schaal voorgestelde mogelijkheden?
  • Laten casestudies een positief financieel resultaat zien als de kosten van de implementatie worden vergeleken met de opbrengsten van de koolstofcertificaten die kunnen worden gegenereerd?

De eerste resultaten met de deelnemers laten zien dat de verplichtingen die men als boer aangaat als hoog kunnen worden ervaren. Men zal, met name in de hoge saldi gewassen, zeker niet puur en alleen op koolstofvastlegging gaan sturen. Behoud van bodemkwaliteit met een stabiel en divers bodemleven ter bevordering van een goede opbrengst, wordt als belangrijk ervaren. Daar komt de koolstofvastlegging bovenop.

Voor behoud van bodemkwaliteit en opbrengst is flexibiliteit gewenst in het management. De carbon farming methode zal hier rekening mee moeten houden. Er is besef dat het moeilijk zal zijn voor akkerbouwers om koolstof in de grond vast te houden (volhoudbaarheid). Ook realiseert men zich dat in de akkerbouw de te behalen winst mogelijk maar erg beperkt is, dit in tegenstelling tot de verwachtingen bij grasland en vezelgewassen. Tevens is er stevige kritiek op de wijze waarop bedrijven buiten de landbouw emissies willen wegstrepen met vastleggingen van koolstof door landbouwbedrijven.

Deelnemers die binnen de termijn van 10 jaar met pensioen gaan, ervaren grote onzekerheid rond de bedrijfsovername. Bij overname van hun bedrijf zien zij het niet als realistisch dat verplichtingen op carbon farming overgenomen gaan worden door de volgende generatie. De financiële marges zijn daarvoor te klein, waardoor verplichtingen uit carbon farming contracten door potentiële overnemende kandidaten niet snel aanvaard zullen worden.